Uithalers
Sinds 1 januari 2022 is een nieuw wetsartikel van kracht: artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. Dit wetsartikel stelt het wederrechtelijk verblijf op een in een haven, luchthaven of spoorwegemplacement gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen strafbaar. De inzet van deze nieuwe strafbepaling is om de problematiek van binnendringers terug te brengen.
Havens en luchthavens hebben namelijk een grote aantrekkingskracht op de georganiseerde criminaliteit, omdat ze de toegangspoort vormen tot het douanegebied van de Europese Unie en het grondgebied van Nederland. Uithalers zijn personen die bijvoorbeeld verdovende middelen ‘uithalen’, die zijn verstopt in containers in de haven. Deze containers bevinden zich op besloten terrein in de haven om te worden in- of uitgeladen. Het komt ook voor dat personen havens en luchthavens binnendringen, juist om goederen (cocaïne, XTC) of personen (immigranten) op het terrein te brengen met het oog op de illegale uitvoer.
De drie mannen hadden onmiskenbaar tot doel om verboden goederen (naar later bleek: cocaïne) uit een in de haven gelegen schip te halen. Dat volgt niet alleen uit de bekentenis van de hoofdverdachte, maar ook uit het feit dat de mannen midden in de nacht met een gehuurde auto naar het haventerrein in Vlissingen-Oost gingen. Zij reden direct op het schip af dat de dag ervoor was afgemeerd en vanuit Colombia erts naar Nederland vervoerde. Daarnaast hadden zij o.a. gereedschappen bij zich waarmee zij containers of verborgen ruimten konden openbreken.
Door hun handelen hebben de verdachten zich onvoldoende rekenschap gegeven van de ogenschijnlijk relatief kleine maar wel onmisbare rol die zij, en meer in algemene zin andere uithalers, spelen in het faciliteren en in stand houden van de georganiseerde en ondermijnende criminaliteit - in dit geval het illegaal invoeren van cocaïne. Zij hebben kennelijk uitsluitend gehandeld met het oog op persoonlijk financieel gewin. Dit wordt hen door het hof zwaar aangerekend.
Straffen
Door de relatie tussen het uithalen en de ondermijnende criminaliteit (met alle maatschappelijke gevolgen van dien), is het hof van oordeel dat in dergelijke zaken in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Dat geldt ook voor de gevallen waarin een verdachte niet eerder voor dit feit is veroordeeld. Daarbij speelt mee dat een van de strafdoelen is om een afschrikwekkend effect te hebben op potentiële nieuwe uithalers (de zogenaamde ‘generale preventie’).
De hoofdverdachte krijgt een gevangenisstraf opgelegd van 6 maanden (waarvan 4 maanden voorwaardelijk). De ene medeverdachte krijgt 4 maanden cel (waarvan 3 voorwaardelijk) en de andere medeverdachte krijgt een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden opgelegd. De gevangenisstraffen zijn (deels) voorwaardelijk omdat twee van de drie verdachten openheid van zaken hebben gegeven en/of doordat hun persoonlijke omstandigheden daartoe aanleiding gaven. Daarnaast is aan alle verdachten een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur opgelegd. Ook hebben zij een gebiedsverbod voor de (omgeving van) de haven van Vlissingen-Oost gekregen, gedurende een periode van 3 jaar.